De Grote Cavia: algemene en bijzondere informatie over cavia's.




































 

Column over mijn belevenissen met cavia's.

Nadat ik heel lang cavia's had gehad, had ik nu een hond.

Beer


Ik had me aangemeld voor een hondencursus. Een schriftelijke cursus waarbij je alles leerde over honden. Verbonden aan de cursus waren drie praktijkdagen bij Martin Gaus om met je eigen hond te trainen. Als je zelf geen hond had, kon je er een 'lenen' uit hun asiel. Ik dacht er even over na om een hond van mijn ouders mee te nemen, maar besloot toen toch om dat niet te doen.

De eerste dag hadden we eerst theorieles van Martin Gaus en daarna gingen we naar de oefenruimte. Medewerkers haalden honden uit het asiel voor hen die geen eigen hond hadden. Er kwam een bouvier naar buiten die overhandigd werd aan een man. Er kwam een herder naar buiten die overhandigd werd aan een vrouw. En toen kwam er een hond naar buiten… Ik zag hem en dacht: 'Dat is mijn hond.'
Maar die zin betekende niet 'dat is mijn hond voor de training', maar simpelweg 'dat is
míjn hond'. Ik was op slag verliefd.

Beer.

Zo kwam Beer in mijn leven. Beer was een kruising tussen een Mastino en een Riesenschnauzer. Hij was indrukwekkend groot, had zwart haar en witte, blikkerende tanden. Vanaf dag één dat hij bij mij woonde, ging iedereen voor hem opzij. Het was dan ook een machtige verschijning. Dat kwam ook omdat hij bijzonder agressief was. Hij viel alles aan, variërend van fietsers tot teefjes. Dat laatste was bijzonder ongebruikelijk, want reuen vallen geen teefjes aan. Hij wel. Hij wilde simpelweg alles aanvallen wat hem niet beviel. En dat was heel veel: fietsers, paraplu's, wapperende jassen en dassen, tassen, trams, auto's, brommers, mensen, dieren, katten, kinderwagens, rollerskaters, bussen, treinen… de lijst was eindeloos. Er is nooit een ongeluk gebeurd omdat ik hem natuurlijk tegenhield.

De enige reden dat ik hem niet terugbracht, was omdat hij zo ontzettend lief voor mij was. Als hij agressief tegen mij was geweest… ja, dan zat er niet veel anders op. Maar dat was hij niet. Hij was zo ontzettend lief dat het aandoenlijk was.

En dus begon ik, hoewel de moed me al in de schoenen was gezonken, datgene wat ik in de cursus en bij Martin Gaus had geleerd in de praktijk te brengen. Ik trainde met Beer. Ik trainde drie maal daags met hem. Een half jaar lang. Weer of geen weer, wij gingen trainen. Eerst de behoeften doen en zorgen dat hij moe was en dan trainen. Omdat hij alles aanviel, trainde ik op afgelegen plaatsen waar het stil was – en omdat hij toch ook moest kunnen rennen, ging ik op zondagochtend om vijf uur naar het park zodat er niemand anders was. En ik liet hem castreren.

Na dat halve jaar trainen luisterde hij als geen ander. Maar hij was nog steeds erg dominant en had nog steeds de neiging om uit te vallen. Vooral naar wapperende dingen, zoals jassen, en naar dingen die lawaai maakten, zoals brommers en skaters.

Ik kreeg hem toen hij nog geen jaar was, en na een half jaar trainen met hem, was hij alleen maar sterker geworden. Hoewel hij niet meer naar alles uitviel, moest ik altijd opletten. Ik had een speciale strategie ontwikkeld als we buiten liepen. Als we de hoek om moesten, dan hield ik hem in, keek éérst om de hoek heen om te zien wat daar aan mogelijke 'aanvalsdoelen' waren en ging dan pas de hoek om. Want als ik hem eerst liet gaan, en er was toevallig iets wat hem niet beviel, dan werd ik van de sokken getrokken.

En als we ergens over heen moesten wat steil was, zoals bijvoorbeeld een brug, dan keek ik eerst wat er in de omgeving aan eventuele gevaren aanwezig was. Want als ik dat niet deed, en hij zag iets wat hij aan wilde vallen, dan verloor ik mijn evenwicht als hij er onverwachts vandoor ging.
En als het geregend had, of, erger, gesneeuwd, dan moest ik drie keer zo waakzaam zijn, want als hij er opeens vandoor wilde en ik vond geen houvast op de grond, dan trok hij me gewoon de weg over.
Op schoenen met hakken lopen was alleen daarom al geen optie. Ik moest altijd mijn meest stevige stappers aantrekken als ik hem uitliet.

Hij was enorm sterk. Hij was zó sterk dat ik, als hij met zijn volle kracht aan de lijn hing, hem nauwelijks kon houden. En als hij opeens een spurt nam zonder dat ik er op bedacht was, dan kon ik hem simpelweg niet houden. Dan moest ik snel mee hollen, kracht verzamelen en dan met al míjn kracht terugtrekken.

Zo kon het gebeuren dat ik een keer op de brug liep toen hij weer een uitval deed. Maar ik, ook niet gek, slingerde gewoon de riem een paar keer om een paaltje en wachtte af. Met een ruk die mij de adem benam, kwam hij abrupt tot stilstand. Hem deerde het niet. Hem deerde namelijk niets: hij voelde geen pijn.
Toen ik hem een keer met al mijn kracht terugtrok omdat hij weer uitviel, klapte hij met zijn hoofd tegen een paaltje. Ik schrok me wezenloos - hij schudde niet eens met zijn hoofd.
En toen we een keer in het park waren, spurtte hij er heerlijk vandoor. Maar iets trok zijn aandacht en hij draaide zijn hoofd. Om vervolgens in volle vaart met zijn hoofd tegen een massieve oude eik te klappen. De oude eik trilde en verloor wat bladeren. Beer schudde niet eens zijn kop. Hij keek alleen maar omhoog en je zag hem denken: 'O, staat hier een boom?' Meer niet.

Dat malle, maffe eerste half jaar ging voorbij en Beer veranderde in een wel opgevoede hond. Een héél wel opgevoede hond. Goed, hij had nog zijn kuren en ik moest nog altijd oppassen voor brommers, skaters en flapperende jassen, maar dat was het dan wel.
En hij mocht dan heel sterk zijn, hij luisterde perfect. Als hij iets wilde aanvallen ik beval hem dat hij dat niet mocht doen, dan deed hij dat niet. Hij was zo welopgevoed dat ik hem met gebaren kon duiden wat ik wilde. Dat ontstond per toeval: we waren in het park en het was nogal druk. Ik had hem geroepen om te komen, en dat wilde hij wel, maar hij zag me niet. Dus rekte ik me uit, riep hem nog een keer en zwaaide met mijn armen boven mijn hoofd.
'Ah! Dus dáár is de baas!' zag ik hem denken en blij holde hij naar me toe.

Voortaan gebruikte ik dat teken. Ik riep hem en zwaaide met mijn armen. Later kon ik slechts één arm gebruiken en hoefde ik het zwaaien minder overdreven te doen. En als ik met mijn hand naar beneden wees, ging hij zitten. Hield ik mijn hand in een stopteken, dan stopte hij abrupt, zelfs als hij in volle ren was. Had ik niets meer te eten voor hem, dan bewoog ik mijn handen van binnen naar buiten en wist hij genoeg.

Dat werken met tekens helemaal niet zo gewoon was, ontdekte ik toen we een andere keer in het park waren. Er waren heel veel honden en dus ook heel veel baasjes. De baasje wilden allemaal een andere kant op, de honden vonden het veel leuker om met elkaar te spelen. De baasje begonnen hun honden te roepen, met wisselend succes. Vlak bij mij stonden een paar baasjes vruchteloos te roepen en te schreeuwen. Er was veel gezucht en gesteun omdat hun honden niet wilden komen.
Toen riep ik Beer. Beer keek op, ik bewoog mijn hand, Beer rende direct naar me toe en ging netjes voor me zitten.
De monden van de baasjes vielen open. En mijn glorie was daar! Het had me dan wel een half jaar intensief trainen gekost, maar nu was Beer de best opgevoede hond die ik kende! Ik was apetrots op Beer.

En ik hield van Beer. Hij was mijn maatje, mijn vriend, mijn partner. We deden alles samen. Naar de markt en de stad in (waar we altijd ruim baan hadden omdat iedereen in vol ontzag achteruit week), naar de winkels (en als Beer ergens niet in mocht, kwam ik er ook niet meer), naar het park, lekker naar het strand of de bossen in, of naar vrienden van mij.
En Beer adoreerde mij. Zijn leven bestond uit twee dingen: fijn samen dingen doen met mij of wachten tot ik er weer was zodat we fijn samen dingen konden doen.
We sliepen ook naast elkaar. Hij was zo groot dat hij een normaal mensenmatras nodig had om op te liggen; niet één hondenmand of hondenbed was groot genoeg voor hem. En dus had hij zijn eigen matras naast mijn bed.

Als we in de tram, bus of trein zaten, zat hij dan ook danig in de weg en mensen moesten over hem heen stappen. Soms zei iemand er iets van en dan antwoordde ik dat ik voor hem ook betaald had, dus dat hij ook recht had op een plaats. Eén keer was een man daar zo pissig over dat hij, toen hij over Beer heenstapte, hem een schop gaf. Ik wilde al opvliegen om de man aan te vliegen, toen ik Beer's reactie zag: 'Wat een aardige man, die gaf mij zomaar een aai!'
Ja, een schop was voor hem een aai, omdat hij het simpelweg niet voelde. De man keek verbijsterd naar Beer en toen naar mij. Hij aarzelde even en glimlachte toen onzeker. Hij zal wel gedacht hebben: 'Daar moet ik geen mot mee krijgen! Als die hond niet eens reageert op een schop…'

Omdat Beer zo’n opvallende verschijning was, kreeg ik constant reacties. Omdat Beer wel het lijf van de Mastino had, maar niet de kop en de poten, zag hij er in later jaren nogal vreemd uit – in de ogen van andere mensen dan natuurlijk! En omdat de meeste mensen niet weten hoe een Mastino er uit hoort te zien, dachten ze dat hij te dik was. En, waarom weet ik nog steeds niet, maar veel mensen denken dat ze het recht hebben om zomaar lukraak hun mening over andermans hond te uiten.
Dat varieerde van 'Och, gut een zwangere bouvier!' tot 'Nou, die heb je ook vetgemest!'.
Ik kreeg per dag – ik heb het eens bijgehouden – tussen de 20 en 30 reacties van mensen. En op een gegeven moment was ik daar zo spuugzat van, dat ik briefjes maakte waarop ik uitlegde waarom Beer níet dik was en ook níet zwanger en ook géén Bouvier en wat precies een Mastino was, en die uitdeelde aan mensen die een opmerking plaatsten. Dat zou ze leren! Niemand moest aan Beer komen, zo simpel was dat.

Ja, Beer was mijn lust en mijn leven en toen hij stierf, was ik daar kapot van. Het duurde een half jaar voor ik kon huilen en toen stortte ik compleet in. En pas na járen had ik me eindelijk verzoend met zijn dood.
Maar toen had ik inmiddels al weer cavia’s. Want twee maanden voor Beer’s dood, kreeg ik een cavia. En wat de reden daarvoor was, is weer een heel ander verhaal.

Maar wat ik wel grappig vind is dat toen Beer bij mij kwam, ik nog cavia's had. Ze stierven kort nadat Beer bij mij was gekomen. En kort voordat Beer stierf, had ik weer een cavia. Zo lijkt het alsof Beer en de cavia's verbonden zijn. En natuurlijk zijn cavia’s voor altijd verbonden met mij.

Net zoals Beer.



Naar de volgende column.

top      home